De mieren (Formicidae) van Vlaanderen.

 

Inleiding


Atlas Vlaanderen

Blauwtjes

Bosmieren

Checklist

Collectie

Communicatie

Curiosa

Databank

Determinatiesleutel

Fiches

Focus op ...

Fossielen

Gynandromorfen

Koloniestichting

Laatste update

Lieveheersbeestjes

Links

Literatuur

Mierenhandel

Nieuwe soort

Nieuwe publicaties

Wenst u op de hoogte gesteld te worden van de laatste wijzigingen? Stuur ons een mailtje met uw verzoek.

Plantenluizen

Projecten

Symbiose

Taxonomen

Werkgroep

home

Formicidae : Myrmicinae : Strongylognathus

Strongylognathus Mayr

Datum van de beschrijving: 1853
Beschreven door: Mayr, pagina 389, 390.
Referentie van de originele beschrijving:

  • Mayr, G. 1853. Ueber die Abtheilung der Myrmiciden, und eine neue Gattung derselben. Verhandlungen des Zoologisch-Botanischen Vereins in Wien 3 : 387-394.

Synoniemen:

Nederlandse naam: sabelmieren

* * * * *

typebeschrijving

Myrmus Schenck.

( Strongylognathus m.)

Mandibulae teretes, apice acuminatae.
Palpi labiales triarticulati, articulus primus longus, tenuis, articulus secundus brevis, crassior, articulus tertius fusiformis.
Palpi maxillares quadriarticulati, articulus primus cylindricus, art. secundus et tertius breves, quartus fusiformis.
Labrum subquadratum, duplo latius quam longum, antice lobulis duobus semicircularibus.
Petiolus binodis.

Die Oberkiefer haben eine grosse Aehnligkeit met jenen van Polyergus rufescens Ltr., sie sind stielrund, vorne zugespitzt, sehr schmal, etwas bogenförmig gekrümt mit der Concavität nach innen ; bei geschlossenen Oberkiefern bleibt zwischen diesen und dem Vorderrande des Clypeus , da die Oberlippe hinter diesem versteckt ist, ein dreieckiger Raum frei.

Die Oberlippe ist mehr weniger viereckig, fast doppelt so breit als lang mit unausgebuchtetem Hinterrande, und eben solchen Seitenrändern, welche letztere aber vorne in einen stumpfen zahnartigen Fortsatz endigen; der Vorderrand hat in der Mitte einen Einschnitt, wodurch zwei Lappen gebildet werden, die fast halbkreisförmig gerundet sind.

Die Unterkiefer haben diesellbe Gestalt wie jene der Myrmiciden, deren Taster sind kurz, viergliedrig, das erste Glied ist cylindrisch, doppelt so lang als dick, das zweite und dritte etwas kürzer als das erste am Grunde verschmälert, das vierte Glied spindelförmig, etwas länger als das dritte Glied.

Die Unterlippe ist breitkeilig, flach; die Lippentaster sind dreigliedrig, das erste Glied lang, dün, am Grunde etwas verschmälert, das zweite dickere ist kaum halb so lang als das erste, ebenfalls gegen die Spitze zu verdickt, das spindelförmige Endglied, fast doppelt so lang als das zweite, trägt an der Spitze drei bis vier Haare.

Die Vorderflügel haben eine Discoidal- und eine Cubitalzelle, der Cubitus theilt sich gleich hinter der Vereinigung mit dem Queräderchen, das vom Randmalh kömmt, in seine zwei Aeste, die Radialzelle ist offen.

* * * * *

Dit parasitair genus telt zo'n 22 soorten die voornamelijk voorkomen in de Palearctische regio. In het genus maakt men onderscheid tussen twee groepen. Een eerste groep omvat de soort S. testaceus die voorkomt van Centraal-Azië tot West-Europa en S. karawajewi van Centraal-Azië. Kenmerkend voor deze groep is de diepe occipitale insnijding van de kop. Deze insnijding ontbreekt bij de tweede of de huberi-groep waarvan de 20 soorten verspreid zijn van Europa tot Korea en Noord-Afrika. Identificatie van de soorten binnen deze groep vraagt dikwijls onderzoek van de sexuelen. Alle soorten van dit genus leven parasitair bij kolonies van Tetramorium . Er is weinig informatie over het al dan niet maken van rooftochten door deze parasieten alhoewel dit bij sommige soorten zoals S. alpinus wel werd waargenomen. Van S. testaceus neemt men aan dat zij geen rooftochten onderneemt maar dat een nieuwe kolonie wordt gesticht doordat een bevrucht wijfje een nest van Tetramorium binnendringt hetgeen men ook wel als een tussenstap beschouwt naar een echte slavensoort.